De wetenschap achter dyslexie
Dyslexie! Woordblindheid? Of is het leesblindheid… De afgelopen 80 jaar zijn er veel verschillende opvattingen en theorieën ontstaan, gelinkt aan wat we nu kennen als dyslexie. Van het hebben van visuele problemen naar de opvatting dat iemand gewoonweg dom is naar een vertraagde neurologische of taalontwikkeling. Het onderzoek van de afgelopen jaren heeft ons een goed begrip gegeven van hoe dyslexie er van buitenaf uitziet, maar hoe het van binnen werkt, wordt nog uitgebreid onderzocht. Duik samen met mij verschillende vakgebieden in en ontdek hoe de theorie van dyslexie zich door de jaren heeft ontwikkeld.
Geschiedenis van dyslexie
In de 17e eeuw werd het woord dyslexie voor het eerst genoemd: het beschreef het het verlies van het taal- of leesvermogen na hersenschade. Dit wordt heden ten dage verkregen dyslexie genoemd [1]. Ontwikkelingsdyslexie, wat je hebt vanaf je geboorte, werd voor het eerst begin 20e eeuw beschreven. Men dacht toen dat het voornamelijk veroorzaakt werd door visuele, neurologische of oogheelkundige problemen. Dyslexie werd vooral door artsen onderzocht. De theorieën van Amerikaanse neuroloog Samuel T. Orton hadden veel effect op het algemeen begrip van dyslexie toentertijd. Deze beschreven dat de spiegeling van letters of woorden, zoals b en d of tak en kat, het meest opvallende kenmerk was, en dat het probleem in het visuele waarnemingsgebied lag. Door deze ideeën werd vooral woordblindheid gebruikt in plaats van dyslexie. In de jaren 50 begon woordblindheid pas bekend te worden binnen sectoren zoals psychologie, sociologie en onderwijs. De theorieën toentertijd liepen erg uiteen. Maar pas rond de jaren 80, na de ontwikkeling van vernieuwde vakgebieden zoals cognitieve psychologie en neurowetenschappen, begon het woord dyslexie bekender te worden, met de vernieuwde definitie dat het niet alleen een visueel probleem is maar eerder taalkundige oorzaken heeft. Tegenwoordig wordt dyslexie interdisciplinair onderzocht: dit is waar ik je iets meer over wil vertellen.
Dyslexie en genetica
Een van de eerste genetische ontdekkingen is dat dyslexie gedeeltelijk erfelijk is. Wanneer een ouder dyslexie heeft, is er tussen 30 tot 50 procent kans dat het kind hier ook last van heeft [2]. Bij kinderen met normaal tot goed lezende ouders is dit percentage 3%. Omdat dit percentage bij kinderen met dyslectische ouders zo hoog ligt, zijn wetenschappers het erover eens dat dyslexie erfelijk is. Sinds de erfelijkheid bekend is, zijn er met behulp van bio-informatica genen geïdentificeerd die mogelijk betrokken zijn bij het hebben van dyslexie. Tijdens dit proces worden kleine mutaties in het menselijk genoom van dyslectici vergeleken met dat van een controlegroep zonder dyslexie. De significant verschillende genen tussen deze groepen zijn mogelijk betrokken bij dyslexie, en worden hierna verder onderzocht in het lab door biochemici. Negen significante genen zijn geïdentificeerd met behulp van dit systeem.
Een van deze genen lijkt erg interessant, namelijk het KIAA0319 gen. Dit gen wordt ondertussen al 20 jaar onderzocht met betrekking tot dyslexie. Een van de reden waarom dit een interessant gen is, is omdat het voornamelijk tot expressie komt in de hersenen [3]. Door het gen uit te schakelen in muizen, kan zijn functie worden bepaald. Zo vonden wetenschappers dat deze muizen auditieve verwerkingsproblemen hadden, wat ook binnen mensen met dyslexie herkend wordt [4]. Daarnaast is het eiwit betrokken bij axongroei en celmigratie (structuurvorming en interactie van neuronen) [5]. Ook dat komt overeen met menselijk onderzoek naar de hersenstructuur van dyslectici, waar verschil te vinden is in de hoeveelheid grijs stof in specifieke gebieden [6]. Dit is ook onderzocht in kinderen met een hoge kans op dyslexie: de kinderen die dyslexie ontwikkelen, hebben voorafgaand aan leren schrijven al een verschil in grijze stof, wat aangeeft dat het niet een gevolg is van hun taal-leermethode. Ondanks al deze uitgebreide ontwikkelingen is het nog niet mogelijk om op basis van DNA een diagnose dyslexie te stellen, maar wie weet zorgen deze ontwikkelingen later voor betere ondersteuning of supplementen.
Dyslexie en neurologische patronen
Waarschijnlijk heb je ooit eerder gehoord dat de rechter en linker hersenhelft niet goed samenwerken bij dyslecten. Dit principe was in eerste instantie gebaseerd op onderzoek naar het verschil in functie van de twee hersenhelften overeenkomend met de symptomen van dyslexie. Met behulp van MRI-scans is bepaald dat er op zijn minst twee specifieke locaties in de linker hersenhelft anders functioneren bij kinderen en volwassenen met dyslexie in vergelijking met individuen met een standaard leesvaardigheid. Dit deel van de hersenen is specifiek gerelateerd aan taal. De oorzaak van dyslexie is dus niet per se het slecht communiceren van links en rechts maar eerder de interactie tussen specifieke hersendelen.
Neurowetenschapper John Gabrieli heeft de afgelopen tientallen jaren veel onderzoek gedaan naar neurologische patronen binnen dyslexie en andere neurodiversiteit. Hij heeft ook gekeken naar de neuroplasticiteit in het brein van dyslecten [7]. Dit is gedaan door te kijken hoe snel het brein efficiënt wordt in het herkennen van nieuw aangeboden woorden in tekst of geluid. Hieruit bleek dat deze efficiëntie lager is bij dyslecten vergeleken met de controlegroep. Grappig genoeg blijkt deze afwijking in neuroplasticiteit ook te reiken naar herkenning van gezichten en objecten, wat niet wordt gezien als symptoom van dyslexie. Ook heeft Gabrieli gekeken naar het effect van ondersteuning en therapieën op verschillende momenten in de ontwikkeling. Zo blijkt dat gedurende de kleuterklas en groep 3 therapieën en ondersteuning het meeste effect hebben en dat de effectiviteit ieder jaar daarna afneemt. Helaas is het toepassen van deze kennis binnen het onderwijs nog erg moeilijk. Een test voor het herkennen van dyslexie op deze leeftijd is nog niet beschikbaar waardoor ondersteuning pas later aangeboden kan worden.
Dyslexie in het basisonderwijs
Dyslexie in het onderwijs heeft de afgelopen jaren ook een hele ontwikkeling meegemaakt. Zoals eerder al benoemd, duurde het tot de jaren 80 om een goed begrip te krijgen van dyslexie en zeker tot de jaren 90 voor het in het basisonderwijs bekend werd. Ik sprak Kim Hoogers, een leerkracht die sinds 2002 lesgeeft in het basisonderwijs. Zij omschreef de ontwikkeling van dyslexie als: “Weten, erkennen, herkennen”. Nadat bekend werd wat dyslexie inhield en dat er een neurologische oorzaak is voor taalachterstand, duurde het nog even voor dyslexie erkend werd door docenten, maar ook instanties zoals zorgverzekeraars. Ook duurde het nog een tijdje voor er testen ontwikkeld werden om dyslexie te herkennen en te behandelen. Zo werd het eerste dyslexie behandelplan van het Expertisecentrum Nederlands uitgebracht in 2001 en is het gedurende de eerste paar jaar regelmatig aangevuld.
Maar toen dyslexie een algemeen geaccepteerd begrip was, volgde een wildgroei aan dyslexiediagnoses. Té snel werd gedacht dat kinderen met een leesachterstand dyslectisch waren. Dyslexieonderzoeken werden ingezet door scholen, maar ook door ouders, zonder dat er eerst goede interventies waren gepleegd om lees- en spellingachterstanden weg te werken. Inmiddels moet een school aan kunnen tonen dat er voldoende ondersteuning is geboden voordat een leerling in aanmerking komt voor een dyslexieonderzoek.
Sinds het Pisa-onderzoek van 2018 heeft aangetoond dat het leesniveau van Nederlandse kinderen daalt, staat goed leesonderwijs weer volop in de aandacht en wordt er binnen scholen hard gewerkt aan het verbeteren van de basisvaardigheden in lezen en spellen. Een effectief, systematisch aanbod, extra oefentijd en vroegtijdige interventie zijn enkele componenten van goed leesonderwijs. Zo worden kinderen met dyslexie vroegtijdig herkend en krijgen zij de juiste ondersteuning met bewezen methodieken. Stapeling van tijd is daarbij belangrijk: eerst met de klas, daarna extra instructie en tot slot op het kind gerichte oefening. “Helaas wordt de voortgang van deze ondersteuning regelmatig belemmerd door het tekort aan leerkrachten en onderwijsassistenten”, aldus Kim.
Het blijkt maar hoeveel nieuwe ontdekkingen er de afgelopen jaren zijn geweest en dat er nog veel nieuwe ontdekkingen zullen komen! Het belangrijkst is dat we met behulp van deze nieuwe ontwikkelingen het (basis)onderwijs voor dyslecten kunnen verbeteren.
0 Reacties
Geef een reactie