Een gecalculeerd altruïsme
Evolutie door middel van natuurlijke selectie is bij uitstek een competitief gebeuren. Natuurlijke hulpbronnen als voedsel, water en ruimte zijn beperkt. Dieren moeten altijd voor zichzelf en hun nakomelingen opkomen, vaak ten koste van hun soortgenoten: een onontkoombare strijd voor het bestaan.
In de wilde natuur is concurrentie inderdaad een zeer alledaags fenomeen, maar opvallend genoeg komt altruïstisch gedrag ook vaak voor. Als je een fan bent van BBC-documentaires, heb je misschien al ooit gezien dat grondeekhoorns zichzelf opofferen om anderen te waarschuwen wanneer een roofdier nadert. Niet alleen bij grondeekhoorns zien we dergelijk zelfopofferend gedrag, ook mieren, chimpanzees, amoeben en natuurlijk mensen bieden elkaar vaak een helpende hand. Hoe zit dit precies? Hoe kan het dat organismen elkaar zo onzelfzuchtig helpen, soms ten koste van hun eigen leven?
Darwin was de eerste die voor dit fenomeen een wetenschappelijke verklaring voorstelde. Volgens hem vindt natuurlijke selectie plaats op het niveau van een groep, niet op het niveau van individuen. Leden van de groep nemen zelfopofferende eigenschappen aan voor een 'gemeenschappelijk doel- het overleven van de populatie als geheel.
Maar wat nou als niet iedereen in de groep het eens is met "vechten voor het collectieve doel"? Om altruïstische eigenschappen te laten gedijen, moeten er geen freeriders in de groep zitten. Freeriders hebben een duidelijk voordeel ten opzichte van altruïsten: ze profiteren van alle voordelen, maar geven nooit iets terug aan andere leden. Zelfs als er al één freerider in de groep is, kan deze zich op korte termijn nog steeds gemakkelijk verspreiden en altruïsten verdrijven. Na verloop van tijd heb je dan een groep vol met profiteurs, die nooit iets voor de ander doen. Dergelijke groepen zullen onherroepelijk uitsterven.
Darwin zat op het juiste spoor, maar zijn verklaring van groepsselectie was nog niet compleet. In 1964 bedacht William Hamilton een nieuwe theorie, en introduceerde daarbij de term ‘inclusive fitness’. Hij stelde dat organismen altruïstisch gedrag vertonen op basis van een kosten-baten-berekening. Zijn idee was met een eenvoudige formule samen te vatten: b*r > c. In deze formule is b het voordeel dat wordt behaald door de ontvanger van het altruïstische gedrag (bijvoorbeeld hoeveel nakomelingen ze produceren/redden van roofdieren), c de kosten die worden betaald door de altruïstische leverancier, en r is de genetische verwantschap tussen altruïstische leverancier en de ontvanger. Deze laatste term, r, vormt de kern van Hamilton’s formule. Naar je familie, met wie je je genen deelt, vertoon je sneller altruïstische gedrag dan naar vreemden.
Naaste familieleden, zoals volle broers en zussen, hebben veel genetisch materiaal met elkaar gemeen. Het betekent dat natuurlijke selectie ook de voorkeur geven aan het helpen van broers en zussen. Dit denken bracht Hamilton op het idee van inclusieve fitness, het totale effect dat een individu heeft op de proliferatie van zijn genen door zijn eigen nakomelingen te produceren en door hulp te bieden waarmee andere naaste familieleden nakomelingen kunnen produceren.
Het kernconcept van zijn theorie - "familieleden helpen familieleden", is in de meeste gevallen een uitstekende verklaring van het altruïstisch gedrag dat we in de natuur zien. Grote zoogdieren zoals olifanten vormen complexe sociale groepen met hun familieleden. Sommige insecten zoals rode vuurmieren maken speciale geurstofjes (feromonen) aan om leden uit de mierenkolonie te herkennen. Volgens Hamilton is drijvende kracht achter het evolutieproces is niet concurrentie tussen individuen, maar tussen genen. En individuen zijn slechts de dragers van genen. Door nauw-verwante individuen te programmeren om zich altruïstisch te gedragen, zullen de genen langer overleven in de genenpool.
Er is nog steeds één vorm van altruïsme dat Hamilton’s regel niet kan verklaren: altruïstisch gedrag in de menselijke samenleving. Hoewel mensen een hechte band hebben met hun familieleden, is het niet waar dat er geen altruïstisch gedrag te zien is tussen mensen die geen genen delen. Filosoof Jonathan Birch van de London School of Economics and Political Science geeft een verklaring: “We moeten anders over de sleutelterm evolutie denken, wat betekent dat we niet moeten kijken naar een coëfficiënt van genetische verwantschap, maar naar een coëfficiënt van culturele verwantschap. Mensen helpen mensen die cultureel op hen lijken, omdat cultuur het overdraagbare 'gen' is voor de menselijke samenleving. Omdat cultuur echter iets is dat we hebben verkregen uit externe bronnen (onderwijs, religie, sociale interacties), blijft het moeilijk om ons altruïstische gedrag te verklaren.
0 Reacties
Geef een reactie