Waarom filosofie niet dood is: in gesprek met James McAllister en Vincent Icke
Soms denken we wel eens dat de wetenschap de plaats van filosofie heeft ingenomen. Of dat daadwerkelijk zo is, bespreekt redacteur Bàrbara Levering met niemand minder dan James McAllister en Vincent Icke.
In 1944 schreef Albert Einstein een brief naar zijn vriend Robert Thornton waarin hij het volgende zei:
“Kennis van de historische en filosofische achtergrond geeft een soort onafhankelijkheid ten opzichte van de vooroordelen van zijn generatie, waaraan de meeste wetenschappers lijden. Deze door filosofisch inzicht geschapen onafhankelijkheid is – naar mijn mening – het kenmerk van onderscheid tussen een gewone ambachtsman of specialist en een echte zoeker naar waarheid.”
Een halve eeuw later verklaarde Stephen Hawking de filosofie dood met deze woorden:
“Waarom zijn we hier? Waar komen we vandaan? Traditioneel zijn dit vragen voor de filosofie, maar de filosofie is dood. Filosofen hebben de moderne ontwikkelingen in de wetenschap niet bijgehouden. In het bijzonder de natuurkunde. Wetenschappers zijn de dragers geworden van de fakkel in onze zoektocht naar kennis.”
Misschien had Einstein het meer in het algemeen over filosofie, en was Hawkings standpunt in wezen een aanval op de metafysica – maar de toon van hun woorden geeft duidelijk de waarde weer die zij in de filosofie zelf zagen.
Veel andere populaire natuurkundigen sluiten zich aan bij Hawking in het “cancelen” van de metafysica, zoals Lawrence Krauss en Neils deGrasse Tyson. En dit lijkt een heersende opvatting te zijn binnen de wetenschappelijke wereld. “Ik denk inderdaad dat academische filosofie wordt ondergewaardeerd door de meeste natuurwetenschappers. Zij zien filosofie als vergelijkbaar met poëzie of met muziekcompositie: uiterst waardevol, cultureel gezien” vertelt hoogleraar Theoretische Sterrenkunde aan de Universiteit Leiden, Vincent Icke, toen ik hem ernaar vroeg.
Fysica en metafysica: waarom we beiden nodig hebben
Dit roept al snel de vraag op of deze wetenschappers goede redenen hebben om dit te beweren. Zijn hun standpunten gerechtvaardigd? Het is moeilijk te geloven dat zulke grote geesten de filosofie zo licht zouden opvatten als er geen goede – en doordachte – reden voor was. Maar misschien is dit te optimistisch. “Ik denk dat dit tot op zekere hoogte een niet te rechtvaardigen houding is die Hawking en anderen hebben ingenomen ten aanzien van de filosofie. Tot op zekere hoogte is het gewoon gebaseerd op onwetendheid over de filosofie en van de geschiedenis van de wetenschap”, vertelt hoogleraar Geschiedenis en Filosofie van de Wetenschap aan de Universiteit Leiden, James McAllister. Maar hij zegt er snel bij dat dit helemaal niet vreemd is, het feit dat specialisten in natuurkunde niet op de hoogte zouden zijn van wat er gebeurt op het gebied van metafysica of wetenschapsfilosofie, en dat men hen dat niet kan verwijten. “Maar als dat het geval is, en als je voldoende zelfreflectie en zelfkritiek hebt en erkent dat je misschien niet ’s werelds grootste expert op een gebied bent, dan zou je aarzelen om uitspraken te doen over het nut van dat gebied”. Misschien kan dit gebrek aan nederigheid worden verklaard door het feit dat de natuurkunde aan de top van de piramide lijkt te staan als het gaat om de verschillende wetenschappelijke disciplines. Het is waar dat dit soort opvattingen vooral door natuurkundigen wordt geuit – althans in het openbaar – en niet zozeer door bijvoorbeeld scheikundigen of geologen. “Er is een gevoel binnen de wetenschappelijke gemeenschap dat we wel degelijk een topwetenschap hebben. En die topwetenschap is de natuurkunde,” zegt McAllister, “en dus denk ik dat er tot op zekere hoogte aspecten van intellectuele zekerheid of zelfvertrouwen zijn die natuurkundigen – en vooral theoretische natuurkundigen – hebben, en die helpen verklaren waarom zij denken dat zij het recht hebben om te praten over alles en de fundamenten ervan.”
Maar de vraag blijft waarom deze natuurkundigen überhaupt zulke negatieve opvattingen over filosofie hebben. “Uit gesprekken met Stephen en andere mensen, zoals Tyson, heb ik de indruk dat ze het kind met het badwater weggooien” zegt Icke. “Heel vaak hebben filosofen dingen geschreven over de fysieke wereld – zeg Nietzsche of Schopenhauer. En het is vergelijkbaar met wat je vindt in veel religies, dat ze iets zeggen over de manier waarop het [fysieke] universum werkt. Nou, deze mensen weten helemaal niets over de manier waarop het universum werkt. Maar vragen als ‘hoe weet ik dat iets waar is of niet?’ of ‘Wat is de aard van argumentatie’, dat is iets heel anders, en daar hebben filosofen zinnige dingen over te zeggen”.
Er is geen twijfel dat veel vragen die ooit deel uitmaakten van de metafysica – vragen over het bestaan en de aard van de fundamentele bestanddelen van de werkelijkheid – door de wetenschap zijn beantwoord; en dat de meesten van ons antwoorden belangrijker zullen vinden die voortkomen uit rigoureus empirisch onderzoek dan antwoorden die iemand voornamelijk op basis van diep nadenken en reflectie concludeert. Maar betekent dit dat de metafysica tot een einde is gekomen? Het antwoord is zeer waarschijnlijk : “neen”. “Er is altijd een residu,” zegt McAllister. Als de wetenschap veel van deze metafysische vragen heeft beantwoord, blijft er nog een klein residu over, “en dat residu is altijd de moeilijkste noot om te kraken”. De wetenschap zal ons vertellen wat er gebeurt. Maar er zijn nog meer dingen die we moeten ophelderen om de wereld echt te begrijpen. “Wat is een oorzaak? Hoe verhoudt een oorzaak zich tot correlatie? Wat moeten we nog meer lezen in een natuurwet, in een wiskundige vergelijking, om te kunnen spreken van een relatie tussen oorzaak en gevolg? Dat zijn vragen die niet door natuurkundigen worden behandeld, maar waar ons begrip van de natuurkunde in hoge mate van afhangt.” En het ligt misschien niet in het domein van de wetenschap om ze te beantwoorden, maar ze moeten toch worden overwogen, omdat ze fundamenteel zijn. McAllister maakt duidelijk dat we de toevoeging van metafysica nodig hebben om het verhaal te kunnen vertellen over hoe het universum werkelijk in elkaar zit, en niet alleen maar een zuiver instrumentele verklaring ervoor te hebben. “Er zijn criteria om, althans voorlopig, te besluiten of een bepaald verhaal, een bepaalde beschrijving van het universum voldoende is of niet. Een daarvan is natuurlijk empirische geschiktheid. Maar het tweede is begrijpelijkheid. Wanneer wij om een verhaal vragen, vragen wij eigenlijk om een verhaal dat voor ons begrijpelijk is”.
Een voorbeeld uit de kwantumrevolutie
Neem bijvoorbeeld de kwantumfysica. In het beginstadium kwamen de vergelijkingen erg goed uit de verf; de theorie was goed in het verklaren van waarnemingen. Maar er leek nog geen verhaal te zijn dat de theorie ons over de wereld kon bieden, wat sommige natuurkundigen – zoals Einstein of Schrödinger – ertoe bracht er wantrouwig tegenover te staan. “Einstein, omdat de theorie niet causaal of volledig leek, Schrödinger omdat hij niet visualiseerbaar leek.” Maar tegenwoordig schetst de kwantumtheorie een beter beeld van hoe de wereld in elkaar zit: het geeft ons een verhaal. Een vreemd verhaal misschien – als je het vergelijkt met “de wereld van alledaagse ervaring van macroscopische lichamen en kleine snelheden”, zoals McAllister het zegt – maar toch een begrijpelijk verhaal. En zoals Icke opmerkt: “De hele natuurkunde is vreemd, behalve dat je er aan gewend raakt. Alles, wanneer het meer dan een of twee stappen verwijderd is van je directe waarneembare ervaring, is vreemd.”
Dit stadium in de geschiedenis van de wetenschap – de kwantumrevolutie – is ook een goede illustratie en een bewijs dat natuurkundigen en filosofen elkaar nodig hebben gehad in hun pogingen om de wereld te begrijpen. “In die tijd zag je dat filosofen zich op het terrein van de natuurkunde begaven en dat natuurkundigen zich in het domein van de filosofie begaven. Het was een continuüm”, zegt McAllister. En dat niet alleen: we zien ook hoe natuurkundigen geïnspireerd werden door het lezen van de werken van filosofen. “Als je het werk leest van Niels Bohr, toen hij aan het begin van de jaren twintig samen met Einstein en anderen worstelde met de kenmerken van deze radicaal nieuwe theorie… dan zie je dat hij een beroep deed op klassieke filosofen als Immanuel Kant, en ook op moderne filosofen, om greep te krijgen op deze raadsels”. Als je terugkijkt, zie je vele gevallen waarin de filosofie op verschillende manieren heeft bijgedragen aan de vooruitgang van de wetenschap; met name in tijden van crisis of diepe controverses tussen verschillende wetenschappelijke paradigma’s.
Filosofie blijft ontwikkelen, ook als we niet kijken
Er is vooruitgang in de filosofie, net zoals in de wetenschap. Zowel Icke als McAllister zijn hier heel stellig over. Natuurlijk is de manier waarop “vooruitgang” wordt geboekt op elk gebied heel verschillend. Maar men kan niet ontkennen dat er in de filosofie nieuwe vragen en overwegingen opkomen om de huidige tijd en vraagstukken te weerspiegelen, die voortbouwen op theorieën en denkwijzen van vorige tijden – iets wat precies kan passen in de definitie van vooruitgang. Het is dan ook onduidelijk waar Hawking op doelde toen hij zei dat de filosofie de vooruitgang van de wetenschap niet heeft bijgehouden; we leven zelfs in een tijd waarin wetenschapsfilosofen meer over wetenschap weten dan waarschijnlijk ooit tevoren – zoals McAllister uitlegt – wat aantoont dat ze waarschijnlijk wel bijblijven.
Er zit veel meer achter het verhaal; en ik ben er zeker van dat er ook veel meer achter de woorden van Hawking zit. Maar ik denk nog steeds dat Einstein gelijk had toen hij zei dat als we op zoek zijn naar de waarheid zelf, we onze blik moeten verruimen. Wetenschap is, net als elke andere discipline, ingebed in een context, met een geschiedenis die deel uitmaakt van de volledige geschiedenis van gedachtegoed. De wetenschapsfilosofie herinnert ons daaraan. Dit perspectief kan ons helpen bewuster en kritischer naar de wetenschap te kijken – van buiten naar binnen – en te voorkomen dat we te arrogant worden. We moeten onze vooroordelen vergeten en inzien dat in het hart van zowel de wetenschap als de filosofie een gemeenschappelijk doel ligt: de wereld begrijpen. In de woorden van McAllister: “in zekere zin is er geen verschil tussen filosofie en de natuurwetenschappen: in hun belangstelling voor waarheid, rationaliteit, metafysische vragen”. En misschien komen we toch uit deze lastige periode in de verhouding tussen wetenschap en filosofie. “Er was een dieptepunt van wantrouwen in de jaren ’80 en ’90. Maar het lijkt erop dat wetenschappers zich de afgelopen 20 jaar een beetje hebben gerealiseerd dat wij [filosofen] ook zinnige dingen te zeggen hebben, en dat we dingen kunnen bijdragen”, aldus McAllister.
Met een beetje geluk is dit een trend die zal aanslaan. Maar neem het in de tussentijd aan van een wetenschapper, Icke, die weet waar hij het over heeft: “Houd afstand van een stereotype kijk op filosofie. Filosofie is niet alleen maar kletsen over dingen.”
0 Reacties
Geef een reactie